Filmliefhebbers weten het al langer: de Hongaars-Oostenrijkse componist György Ligeti schreef buitengewoon intrigerende muziek, die we onder meer kunnen horen in verschillende cultfilms van Stanley Kubrick. Het gevarieerde oeuvre van de componist is ideaal voer voor Het Collectief dat voor de gelegenheid vergezeld wordt door de jonge tophoornist Félix Roth.
Toen György Ligeti in 1982 de laatste hand legde aan zijn ‘Trio voor viool, hoorn en piano’ gaf hij het de ondertitel ‘Hommage à Brahms’ mee. Ligeti wilde inderdaad een moderne pendant creëren voor het ‘Trio opus 40’ dat Johannes Brahms in 1865 componeerde voor diezelfde merkwaardige bezetting.
Toch zijn er in Ligeti’s trio geen citaten of directe invloeden terug te vinden. De componist laat zijn eigen verbeelding de vrije loop: het trio begint met een bizarre lyrische dialoog waarin viool en hoorn elk hun eigen logica en timing blijven volhouden. Het tweede deel is een snelle polyritmische dans met ongeziene acrobatieën in de hoorn, het derde een burleske mars waarin viool en piano de grenzen van de ritmische coördinatie aftasten. Met een indrukwekkend ‘lamento’ geïnspireerd op Oost-Europese rouwmuziek, maakt Ligeti het verhaal rond.
Enkele jaren na de compositie van zijn hoorntrio begon Ligeti nog aan een geheel nieuw verhaal. Hij raakte in de ban van de etudes voor piano van Chopin en Debussy en besliste zelf ook een reeks te schrijven. Uiteindelijk schreef hij niet minder dan 18 etudes, die zeer snel klassiekers zijn geworden door hun ongebreidelde creativiteit en originaliteit. ‘L’escalier du diable’ is één van de vele polyritmische etudes. Een zich steeds herhalende chromatisch stijgende ladder tart de uiteinden van het klavier én de extremen van de dynamiek.
Ligeti’s ‘Sonate voor cello solo’ komt uit een gans ander tijdperk: Het eerste deel ‘Dialogo’ schreef hij zelfs al tijdens zijn studententijd in 1948. Het beschrijft een conversatie tussen een man en een vrouw, verklankt door een afwisseling van de hoge en lage snaren van de cello. Het tweede deel kwam 5 jaar later tot stand en is een virtuoos ‘Capriccio’ in de stijl van Bartók. Het werk is een mooie illustratie van de rijke Hongaarse muziektraditie waar de jonge Ligeti graag deel van wilde uitmaken, ook al werd zijn muziek toen al te vaak door de communistische comités afgekeurd…
Aan de wieg van deze ijzersterke traditie stonden figuren als Bela Bartok en ook Zoltán Kodály, die de Hongaarse volksmuziek als bron gebruikten voor een geheel nieuwe richting in de Europese kunstmuziek. Kodály's Duo voor viool en cello is een mooi voorbeeld van deze originele stijl: uiterst expressieve en vaak getormenteerde melodieën alterneren met herkenbare volksdansen met al even typische radicale tempowisselingen.
Thomas Dieltjens, piano
Wibert Aerts, viool
Martijn Vink, cello
Félix Roth, hoorn